Vorige week was ik in de sportzaal bij fysiotherapie ordinair een gesprek aan het afluisteren. Daar hoefde ik niet veel moeite voor te doen want de meeste oudere mensen praten best hard. En als ik op de loopband sta, heb ik toch wat vermaak nodig, hè? 😉
Het gesprek ging over (uiteraard) kwaaltjes – een nogal populair onderwerp bij mijn fysiotherapiecentrum, ook gezien de gemiddelde leeftijd van de bezoekers: 65 jaar en ouder, lijkt het vooral. Natuurlijk hadden de meeste mensen enorm veel kwaaltjes en pijntjes en ook minstens zoveel pilletjes voor alles. En iedere week krijgen ze er wel iets bij. Druk somden ze op wat ze allemaal innamen, niet eens echt naar elkaar luisterend, want meer in de ban van het kunnen vertellen van hun eigen verhaal.
Ik dacht aan de talloze medicijnen die ik zelf slik en dat ik daar juist helemaal niet blij mee ben. En zeker niet trots! Het voelt meer als een soort falen. Falen van mijn lijf en falen van mij om de boel met minder weer onder controle te krijgen. En toen vroeg ik me af op welke leeftijd dan het omslagpunt komt. Het punt waarop je ineens blij bent dat je alles op kunt sommen wat je hebt en trots vertelt over wat je arts je nu weer voor heeft geschreven voor je suikerziekte, hoge bloeddruk, cholesterol, artrose en wat nog allemaal niet meer. Is dat dan de leeftijd waarop je ‘normale’ leven – het leven waarin je je nog kunt concentreren op de leuke dingen – voorgoed voorbij is? Waarin je geen aandacht meer krijgt als je niet ziek bent en geen medeleven kunt creëren of het moment waarin iedereen om je heen iets heeft en je elkaar probeert te overtreffen? Waarin je het besef kwijt bent dat het toch eigenlijk best bizar is dat je trots bent op je vergaarde kwalen, want dat is toch raar?
Of is het raar dat ik me schaam en dat ik graag pijnvrij en pilloos door het leven wil gaan?